Herder Christiaan vertelt een verhaal
Dartel
Dartel: ‘Mijn jeugdjaren kan ik niet vergeten. Ze hebben mij gevormd; eerst negatief, later positief.’
Direct na mijn geboorte had mijn moeder een afkeer van mij. Ze keerde mij haar rug toe. Mijn lijfje schoonlikken, deed ze niet. Ze besteedde geen aandacht aan mij en keek niet hoe ik probeerde op mijn pootjes te gaan staan. Telkens viel ik, maar steeds probeerde ik het opnieuw.
Een klein halfuurtje na mijn geboorte lukte het. Ik stond wankel op mijn pootjes en liep naar mijn moeder. Ik wilde bij haar drinken. Ze joeg mij weg.
‘Bèèh, bèèh’, blaatte ik. Mijn moeder trok zich daar niets van aan. Bij mijn tweede poging trapte ze naar mij met haar achterpoten. Ik stond te trillen op mijn vier wankelende pootjes.
De herder zag wat er gebeurde. Hij liep naar mij toe, tilde mij voorzichtig op en nam mij in zijn armen. Zachtjes aaide hij mijn kopje. ‘Wij gaan voor je zorgen’, sprak hij liefdevol.
Maar hoe klein ik ook was, ik wilde zijn zorg niet. Ik wilde mijn moeder en melk bij haar drinken. Ik probeerde uit zijn armen te komen. Hevig spartelde ik met mijn pootjes. Het lukte niet. De herder hield mij stevig vast.
‘Dartel! Dartel!' sprak hij. Terwijl hij mij zachtjes bleef aaien, zei hij: ‘We gaan je ‘Dartel’ noemen. Je moet om groot en sterk te worden melk drinken. Hoe erg het ook voor je is, je moeder geeft niet om je. Ze laat je niet bij haar drinken. Wij gaan je melk geven uit een flesje.’
Peter, een kleine jongen; Lotty, een wat groter meisje en de herder gingen voor Dartel zorgen. Ze waren aardig en lief voor haar. Maar Dartel wilde hun liefde niet. Ze was een verschoppeling! Een verstotene!
Spelen met de andere lammetjes deed Dartel niet. ‘Laat mij met rust’, blaatte zij, als ze met haar wilden spelen. Plezier maken, met haar vier poten tegelijk in de lucht springen, zoals lammetjes soms doen, deed ze niet. Voortdurend moest Dartel aan de woorden van de herder denken: ‘Je moeder geeft niet om je.’
Kwamen de lammetjes te dicht bij haar, dan deed ze zoals haar moeder bij haar had gedaan: Met haar achterpoten trapte ze naar hen. Wacht maar, dacht Dartel. Als ik wat groter ben, dan…
Een aantal weken later.
Melk uit een flesje dronk Dartel niet meer. Ze at gras en dronk voorzichtig
water uit een beekje. Ze dacht: De zorg en aandacht van vooral Peter, de zoon van de herder, heb ik niet meer nodig. Ik heb niemand nodig; ik kan voor mijzelf zorgen. Het wordt tijd dat ik wegloop…
De meeste dieren, die Dartel onderweg tegenkwam, bleven nieuwsgierig staan. ‘Schaapje, waar ga je naar toe?’
‘Dat gaat jullie niets aan’, snauwde Dartel en liep door.
Sommigen dieren plaagden: ‘Ben je op weg naar de vos? Hij zit vol streken. Hij lust je graag. Ha! Ha!’
Dartel lachte ze uit. ‘Ik ben niet bang. Ik zorg voor mijzelf.’
Andere dieren waarschuwden. ‘Ga terug! Ga terug naar de herder en zijn kudde.’ Naarlingen, dacht Dartel boos. Niemand, ook de dieren niet, begreep haar pijn, diep in haar. Ze was een verschoppeling! Een verstotene!
Na een paar uur kwam Dartel bij de rand van een bos.
Ze dacht: fijn bomen. Ik ga lekker even in de schaduw onder een boom liggen. Ik ben moe.
Het duurde niet lang of Dartel viel in slaap. Spoedig droomde ze. Ze droomde over Peter, de kleine jongen. In haar droom gaf hij haar geen flesje melk. Spelen deed hij niet. Hij huilde! Nieuwsgierig liep ze naar hem toe. Schaapachtig keek ze hem aan. Waarom huilde hij? Hij was niet verstoten. Zijn vader, de herder, hield van hem. Niet hij, maar zij was een verschoppeling! Een verstotene! Haar moeder hield niet van haar.
Plotseling schrok Dartel wakker. Ze knipperde met haar ogen. Waar was ze?
Het werd al een beetje donker. Nadenkend keek ze om zich heen; overal waren bomen.
Ik ben weggelopen, herinnerde ze zich.
Vannacht moet ik hier maar blijven slapen, dacht ze. Morgen ga ik verder.
Het was donker. In slaap komen, kon Dartel niet. Die onbekende geluiden! En die bladeren en takken van de bomen! Ze bewogen zo geheimzinnig. Het maakte haar bang, angstig. Ze vroeg zich nu ook angstig af: De vos! Wie was hij? Zou hij haar echt kwaad willen doen?
Stil bleef Dartel liggen. Ze troostte zich met de gedachte: Morgen, als het licht is, is alles anders.
Maar wat was dat? In de verte…? Licht! Een licht tussen de bomen?
Nee, alles was donker. Even later zag Dartel het duidelijk: er scheen licht tussen de bomen. Het licht verplaatste zich. En dat geluid…?
Dartel spitste haar oren. Dreigde er gevaar? Waren dit de streken van de vos?
Het geluid werd sterker. Het klonk als hondengeblaf.
Het hondengeblaf kwam dichterbij.
‘Bèèh, bèèh’, blaatte Dartel zacht en angstig. Wat moest ze doen? Het op een lopen zetten? Nee, uit ervaring wist ze: honden liepen veel sneller dan zij. Stil bleef ze angstig liggen.
Het hondengeblaf was nu vlak bij haar. ‘Dartel! Dartel!’ hoorde ze een bekende stem zeggen.
De herder met Bas, de herdershond, dacht Dartel. Ze wist het zeker. De stem was van de herder. Niet begrijpend dacht ze: waarom laat hij mij midden in de nacht zo schrikken? Doodsbang was ik.
Stil ging de herder naast haar zitten. Na een poosje sprak hij. Zijn stem klonk vriendelijk, maar gebiedend: ‘Dartel kijk mij aan.’ Dartel gehoorzaamde. ‘Wat doe je? Blijf je hier of ga je met mij mee terug naar de andere schapen en naar mijn zoon? Peter huilt. Hij vindt het zo erg, dat je weggelopen bent. Hij heeft mij gevraagd je te gaan zoeken.’
‘Bèèh, bèèh,’ blaatte Dartel boos. Hoe durfde hij! Doodsangsten had ze zojuist in het donker uitgestaan! Wie dacht de herder wel, dat hij was. Boos draaide ze haar kop opzij. Ze wilde de herder niet aankijken.
Zonder iets te zeggen stond de herder op en liep weg…
Dartel had het niet eerder meegemaakt. Maar opeens woedde er in haar lammetjes hart een ongekende strijd, een hevig gevecht. De gevoelens die altijd bij haar waren: boosheid, bitterheid, eenzaamheid en van verstoten zijn, waren in gevecht met een gevoel, dat ze niet kende, maar zojuist voor het eerst ervaarde. Een gevoel zo fijn: warm, zacht, teder en liefdevol. Opeens wist Dartel: Dit gevoel wil ik vasthouden; altijd en overal.
Plotseling kwamen er tranen; ze moest huilen. Eerst zacht, maar spoedig steeds luider en luider. Het werd een hartverscheurend huilen. Haar tranen bleven maar stromen.
Hoelang Dartel huilde, wist ze niet, maar opeens had ze geen tranen meer.
‘Is het zo moeilijk voor je?’ hoorde ze een stem zeggen. Die stem…! Dartel herkende die stem. Het was de stem van de herder.
Dartel wist niet dat de herder op een afstand was blijven staan. Nauwlettend hield hij haar in het oog. Hij wilde haar niet dwingen; liefde laat zich niet dwingen. Vrijwillig moest ze met hem mee willen gaan.
Dartel draaide haar kopje naar de herder. ‘Bèèh, bèèh’, blaatte ze zacht. Opeens wilde ze niets liever, dan met de herder mee. Ze wilde terug naar de schaapskooi, terug naar Peter en de andere schapen, maar vooral met Peter spelen en rennen.
De herder ging weer naast haar op de grond zitten. ‘Wil je met mij meegaan?’ vroeg hij.
‘Bèèh, bèèh’, blaatte Dartel. Ze legde haar kopje in zijn schoot.
Die avond had Dartel, hoewel ze dat niet begreep, voor het eerst in haar lammetjes hart ‘liefde’ gevoeld. Liefde, die in haar zou gaan groeien en haar geleidelijk aan zou veranderen in een schaap, zoals de herder haar graag zag.
U, jij en ik, wij zijn mensen en geen schapen. Maar misschien heeft u/jij in het leven van Dartel iets van u/jou zelf herkend?
De Here Jezus, de Zoon van God, is de Goede Herder. Mag Hij u/jou helpen? Hij heeft ons lief, maar het is geen goedkope liefde.
Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft,
opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.
Johannes 3:16
© Corry B. Brauckman